Onze dochter van 7 heeft zin om te knutselen. Ze wil graag een mooi hart van klei maken. Alle medewerking en creatieve ruimte natuurlijk van onze kant. Met een bakje blingblingetjes (ruime keuze) erbij gaat ze aan de slag.
Aan het einde van de middag loop ik benieuwd naar de vensterbank, waar het hart ligt te drogen. Benieuwd, omdat onze dochter altijd van die verrassende dingen kan maken. Dat is ook nu absoluut weer het geval… maar ik ervaar het deze keer niet direct als een aangename verrassing. Slik!! De haaientanden die ze pas van me gehad heeft, hebben een prominente plaats gekregen in het hart. Haaientanden waar ik een hele dag voor heb staan graven en die volgens mij nergens anders horen dan in het doosje met stenen en fossielen op haar slaapkamer. Daarvoor had ik ze ook gegeven, om zuinig te bewaren. “He lieverd, waarom heb je die haaientanden er ook bij gedaan?”, is het eerste wat ik zeg. “Vind ik gewoon mooi en dan kan iedereen ze ook zien”, is het enthousiaste antwoord. “Ja toch pap!” Ze heeft helemaal gelijk natuurlijk! Oei, wat een misser aan mijn kant.
Ik heb even tijd nodig om te beseffen dat ik hier een onderwijzend stukje kinderlogica krijg aangereikt. Een opfrissertje wat we als onderwijsmensen vast allemaal weleens nodig hebben om weer te beseffen wat onze plek in het onderwijsproces is. Dat mooie terrein tussen sturen en ruimte geven, tussen wat je zelf voorbereid hebt en de nieuwe input vanuit de groep, tussen onze ingevulde verwachtingen en de onverwachte creativiteit van onze leerlingen.
Ik sta weer op scherp. En … mijn voornemen om toch een vitrine in de woonkamer te zetten heeft ook weer een duw in de goede richting gekregen.